Perels
Nog eer de blâren schieten,
in ‘t hofbeluik
hoe geren zie ‘k uw’ sprieten,
o perenstruik ;
hoe geren zie ‘k uw takken
vol blommen staan,
vol perels, al in pakken
eer ze opengaan!
in ‘t hofbeluik
hoe geren zie ‘k uw’ sprieten,
o perenstruik ;
hoe geren zie ‘k uw takken
vol blommen staan,
vol perels, al in pakken
eer ze opengaan!
En mochte ik maar, zoo even,
door Gods beschik,
u, peretakken geven
nen toovertik ;
‘t en zou geen pere krommen
uw hout voortaan :
veel liever zie ‘k de blommen,
eer ze opengaan.
door Gods beschik,
u, peretakken geven
nen toovertik ;
‘t en zou geen pere krommen
uw hout voortaan :
veel liever zie ‘k de blommen,
eer ze opengaan.
‘k Zie geren, in de hoven,
uw’ peren groot,
de zonne zitten stoven
al rijp en rood ;
maar ‘k zie wel nog zoo geren
uw blommen staan,
de perels van de peren,
eer ze opengaan.
uw’ peren groot,
de zonne zitten stoven
al rijp en rood ;
maar ‘k zie wel nog zoo geren
uw blommen staan,
de perels van de peren,
eer ze opengaan.
(Bron: Laatste verzen)