donderdag 26 februari 2015

Enkele andere overwegingen - Rutger Kopland



Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom

wat wij zoeken niet is

wat wij zoeken?

 

Laten we de tijd laten gaan

waarheen hij wil,

 

en zien dan hoe weiden hun vee vinden,

wouden hun wild, luchten hun vogels,

uitzichten onze ogen

 

en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.

 

Zo andersom is alles, misschien.

Ik zal dit uitleggen.

 

Iemand vond dit een mooie tekst en stuurde hem me toe.
Wat hij wil zeggen lijkt misschien niet zo makkelijk -
dus kunnen we het beter samen proberen.

LOUIS PAUL BOON - Basis


Eig. Lodewijk Paul Albrecht, Vlaams romanschrijver (Aalst 15.3.1912-Erembodegem 10.5.1979). Werd aanvankelijk opgeleid tot autoschilder en bezocht tijdelijk de Academie voor Beeldende Kunst te Aalst, maar in de economisch moeilijke jaren van voor wo ii werkte hij wederom als autoschilder en verrichtte onderhoudswerkzaamheden in een brouwerij.
In 1939 schreef hij zijn eerste roman, Het brood onzer tranen, die echter nooit gepubliceerd zou worden. Is gedurende de oorlog werkloos en tracht wat te verdienen als huisschilder. Voltooide in 1942 zijn tweede roman, 3 Mensen tussen muren, die hij illustreerde met eigen linosneden, maar pas in 1969 werd uitgegeven. In 1942 verscheen echter wel De voorstad groeit, Boons officiële debuut, waarvoor hij op voorspraak van Willem Elsschot de Leo. J. Krynprijs verwierf. In 1944 verschenen de romans Abel Gholaerts, gebaseerd op het leven van Vincent van Gogh, en Vergeten straat, waarin een geïsoleerde gemeenschap met anarchistische trekken wordt beschreven. In Mijn kleine oorlog (1946) stelde hij zijn oorlogsherinneringen te boek, in het bijzonder die over de mobilisatieperiode, waarin hij aan het Albertkanaal gelegerd was. Willem Elsschot voorzag deze hartstochtelijke getuigenis over de waanzin van de oorlog van een inleiding.
Direct na de oorlog werkte Boon als journalist/kunstredacteur bij het communistische dagblad De Roode Vaan, als redactiesecretaris bij Front. Hij evolueerde in deze periode van anarchistisch-communist tot wat men zou kunnen noemen individualistisch-socialist. Deze ontwikkeling is nauwkeurig te volgen in zijn tweedelige roman De Kapellekensbaan (1953) en Zomer te Ter-Muren (1956), waarin hij een sociale roman vermengt met delen van zijn bewerking van de Reinaert-verhalen en met persoonlijke ervaringen uit de periode van ontstaan van deze roman (1942-1953). Deze dubbelroman vond voor de actuele elementen erin een voortzetting in zijn eenmanstijdschrift Boontjes Reservaat, waarvan 5 deeltjes verschenen in de Boekvinkreeks (1954-1957). De complete eigentijdse bewerking van de Reinaert-verhalen verscheen in 1955 als Wapenbroeders. In datzelfde jaar verschijnt Menuet, een verhaal waarin drie personages, elk vanuit hun eigen perspectief, tegen eenzelfde gebeuren aankijken. Boon verwerkte in deze roman de persoonlijke ervaringen die hij opdeed in de tijd dat hij in de vrieskelders werkte en overkoepelde het geheel met een in de roman afgedrukte knipselstrook van gemengde berichten uit de krant, die de particuliere sfeer van het verhaal verheft tot een exemplarische.
In 1957 verscheen De bende van Jan de Lichte, een schelmenroman met een sociale ondertoon over de Vlaamse volksheld Jan de Lichte, die in de 18de eeuw met zijn roversbende in de omgeving van Aalst opereerde. Het boek krijgt in 1961 een vervolg in De zoon van Jan de Lichte. Uit deze romans komt een bijzonder aspect naar voren, namelijk zijn voorliefde om uit te gaan van authentiek feitenmateriaal, in dit geval de processtukken rond Jan de Lichte na diens gevangenneming.
Van geheel andere aard is de roman De paradijsvogel (1958). Hierin beschrijft hij het ontstaan van de godsdienst als verdringing van de seksualiteit in een symbolisch verhaal rond de stad Taboe, waarbij het motief van de vogel zowel het `hogere' als de fallus verbeeldt. Daar doorheen loopt het verhaal over Beauty Kitt (= Marilyn Monroe) en Wadman (= de Engelse lustmoordenaar John Christie), die het resultaat en eindpunt betekenen van de ontwikkeling die in het eerste verhaal is ingezet.
Boons literaire produktie in de periode 1942-1956 is fenomenaal te noemen, zowel wat omvang als wat thematiek en uitwerking betreft. Nog in 1955 voltooit hij zijn enige grote gedicht De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat (1956), dat hij publiceerde in het tijdschrift Tijd en Mens, waarvan hij een der redacteuren was. Het gedicht is gebaseerd op een krantenbericht over een lustmoord op een jong meisje. Boon ontving voor dit gedicht de Henriëtte Roland Holstprijs. Om zijn uitgesproken linkse opvattingen, zijn antikerkelijkheid en de onverbloemde seksualiteit in zijn werk, wordt Boon aanvankelijk in België nauwelijks gewaardeerd. Dat is vooral de reden waarom hij zijn belangrijkste werk in Nederland publiceert, hoewel ook daar de echte erkenning ervan pas na 1956 door-
[p. 90]
breekt. Daartoe droeg zijn zwartgallige roman Niets gaat ten onder (1956) bepaald niet bij.
Intussen was Boon in 1954 medewerker geworden van het Gentse socialistische dagblad Vooruit, waar hij Richard Minne opvolgde als cultureel redacteur. In Vooruit publiceerde hij tot aan zijn vervroegd pensioen in 1972 een dagelijks cursiefje, waarvan er een aantal zijn gebundeld in Dorp in Vlaanderen (1966), Wat een leven! (1967) en 90 Mensen (1970). Voorts verzorgde hij voor deze krant de rubriek `Geestesleven'. Naast romans en poëzie schreef Boon ook proza van kortere adem in Vaarwel krokodil (1959), een groteske, en Grimmige sprookjes (1957), in 1962 gecombineerd uitgegeven met Blauwbaardje in Wonderland.
Vanaf 1971 lag het accent in Boons werk steeds meer op de sociale geschiedschrijving, terwijl hij tevens meer aandacht ging besteden aan de beeldende kunst. Hij maakte schilderijen, plastieken en collages, waarmee hij veelvuldig exposeerde, o.m. te Aalst, Amsterdam, Nijmegen en Rotterdam. In 1971 verscheen zijn grote sociale geschiedenis over Aalst en omgeving, tevens biografische roman over Pieter Daens, de broer van priester Adolf Daens, wiens leven in het teken stond van de ontvoogding van de Vlaamse katholieke arbeiders. In aansluiting op dit portret van Pieter en Adolf Daens schreef Boon twee boeken over het anarchisme rond 1900 in de omgeving van Aalst op basis van materiaal uit de politiearchieven: De zwarte hand (1976) en Het jaar 1901 (1977). In 1979 verscheen opnieuw een historisch gerichte roman, Het geuzenboek, waarin Boon de geschiedenis van de land- en watergeuzen reconstrueerde in hun verzet tegen de Spaanse overheersing van de Nederlanden.
Nadat in 1967 aan Boon de Constantijn Huygensprijs 1966 voor zijn totale oeuvre was uitgereikt, vond zijn werk ook in België steeds meer erkenning. In 1971 werd zijn werk dan ook bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs van België. Zijn romans en verhalen zijn inmiddels in vele talen vertaald. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, die Boon tot erelid benoemde, zag daarin aanleiding om hem in samenwerking met de Vlaams-Nederlandse pen-club en de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen voor te dragen voor de Nobelprijs.

woensdag 25 februari 2015

Bertolt Brecht - Fragen eines lesenden Arbeiters

Eugen Berthold Friedrich (Bertolt) Brecht (Augsburg1898 - Berlijn1956) was een Duits dichter, (toneel)schrijver, toneelregisseur en literatuurcriticus. Zijn werk was sterk politiek geëngageerd. Brecht wordt gezien als de grondlegger van het episch theater. Hij werkte veel samen met de componisten Hanns Eisler en Kurt Weill. In 1933 vluchtte Brecht uit Duitsland en kwam na omzwervingen in de Verenigde Staten terecht. Hier zou hij later vervolgd worden wegens on-Amerikaanse activiteiten, waarna hij vertrok naar Oost-Berlijn.
Met zijn werk wil Brecht ons een spiegel voorhouden, hij wil de maatschappelijke structuur zichtbaar maken en laten zien dat die niet onveranderlijk is. Als we dat willen, kunnen we een betere, meer rechtvaardige wereld maken. Stukje bij beetje, door het creëren van inzicht, streeft Brecht een maatschappelijke omwenteling of vreedzame revolutie na. Zijn werk wordt in die tijd sterk beïnvloed door de ideeën van Marx en Hegel, de revolutie die hij nastreefde was er dan ook een naar communistische snit.
Fragen eines lesenden Arbeiters

Wer baute das siebentorige Theben?
In den Büchern stehen die Namen von Königen.
Haben die Könige die Felsbrocken herbeigeschleppt?
Und das mehrmals zerstörte Babylon
Wer baute es so viele Male auf? In welchen Häusern
Des goldstrahlenden Lima wohnten die Bauleute?
Wohin gingen an dem Abend, wo die Chinesische Mauer fertig war
Die Maurer? Das große Rom
Ist voll von Triumphbögen. Wer errichtete sie? Über wen
Triumphierten die Cäsaren? Hatte das vielbesungene Byzanz
Nur Paläste für seine Bewohner? Selbst in dem sagenhaften Atlantis
Brüllten in der Nacht, wo das Meer es verschlang
Die Ersaufenden nach ihren Sklaven.
Der junge Alexander eroberte Indien.
Er allein?
Cäsar schlug die Gallier.
Hatte er nicht wenigstens einen Koch bei sich?
Philipp von Spanien weinte, als seine Flotte
Untergegangen war. Weinte sonst niemand?
Friedrich der Zweite siegte im Siebenjährigen Krieg. Wer
Siegte außer ihm?
Jede Seite ein Sieg.
Wer kochte den Siegesschmaus?
Alle zehn Jahre ein großer Mann.
Wer bezahlte die Spesen?
So viele Berichte.
So viele Fragen.

(Werkausgabe Edition Suhrkamp, Frankfurt/Main 1967, Auflage 1990 – Bd. 9; Abdruck mit freundlicher Genehmigung von Barbara Brecht-Schall)

VRAGEN VAN EEN LEZENDE ARBEIDER 

Wie bouwde het zevenpoortige Thebe?
In de boeken staan de namen van koningen.
Hebben de koningen de rotsblokken aangesleept?
En het zo vaak verwoeste Babylon
Wie heeft het zoveel keer opgebouwd? In welke huizen
Van het goudglanzige Lima woonden de bouwvakkers?
Waarheen gingen op de avvond toen de Chinese muur af was
De metselaars? Het grote Rome
Staat vol triomfbogen. Wie richtte ze op? Over wie
Triomfeerden de Caesars? Had het veelbezongen Byzantium
Alleen paleizen voor zijn inwoners? Zelfs in het legendarische Atlantis

Schreeuwden in de nacht toen de zee het opslokte
De verzuipenden om hun slaven.

De jonge Alexander veroverde Indië.
Hij alleen?
Veasar versloeg de Galliërs.
Had hij op zijn minst niet een kok mee?
Philips van Spanje weende toen zijn vloot
Was vergaan. Weende aders niemand?
Frederik de Tweede zegevierde in de Zevenjarige Oorlog. Wie
Zegevierde behalve hij?

Elke bladzij een zege.
Wie kookte het zegemaal?
Om de tien jaar een groot man.
Wie betaalde de kosten?

Zoveel verhalen
Zoveel vragen.

==============================



EEN RODE SJAAL

In mei

kocht ik een sjaal, een rode
omdat rood toch steeds terugkeert.

Liep toen door, eerst links,
dan weer links, en kwam uit

op een binnenplaats bij een bank
aan een bakstenen muur

waar een viool de ruimte vulde
een viool van wijn en waakzaam vuur.

Hier wou ik blijven, levenslang
en deed hem om, omdat rood

toch hartverwarmend is en paste
bij de bank, de muur en de vogel

die daar neer kwam strijken,
waardig, helemaal niet bang.


Ivo Van Strijtem



Duizend soldaten - Willem Vermandere

https://www.youtube.com/watch?v=J6MTbbM0sXY

als ge van ze leven in de westhoek passeert
deur regen en noorderwinden
keert omme den tied als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden

ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldoaten
altied iemands voader altied iemands kind
nu doodstille en godverlaten

laat de bom'n nu maar zwieg'n
en dat 't gras niets verteld
en de wind moet 't ook maar nie zing'n
dat julder'n dood tot niets hè geteld
dat woaren al te schrik'lijke dingen

zeg 't goat al goed der is welvaart in 't land
en de vrede ligt vast in de wetten
we maken wel woapens maar met veel meer verstand
maar just om den oorlog te beletten

en grote raketten atoom in den top
we meugen toch experimenteren
we mikken wel ne keer naar mekaar zijne kop
maar just om ons 't amuseren

als ge van ze leven in de westhoek passeert
deur regen en noorderwinden
keert omme den tied als g' alhier passeert
den oorlog ga j' hier were vinden

ja 't is den oorlog da 'j hier were vindt
en 't graf van duizend soldoaten
altijd iemands voader altijd iemands kind
duizend en duizend soldoaten
duizend en duizend soldoaten
duizend en duizend soldoaten
=============================

Lees een "schrijfsel" van Willem Vermandere over 100 jaar oorlog, verschenen in De Bond

http://willem-vermandere.be/i1-schrijfsels.htm

In Flanders Fields - John McCrae


In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch; be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.


By Major John McCrae – 1915 - Boezinge

In Flanders Fields' is a poem written by the Canadian army physician and poet John McCrae.
He wrote it in early May 1915 in his medical aid station near Essex farm, 2 km to the north of the centre of Ypres.
The poem was published on 8 December 1915.
John McCrae died on 28 January 1918, while in charge of the Canadian General Hospital in Boulogne. He is buried in Wimereux cemetery (Pas-de-Calais, France).




In Vlaamse velden

(Tom Lanoye (2000) naar In Flanders Fields van John McCrae (1872-1918))

In Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in 't zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond

Wij zijn de doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.

Toe: trekt gij ons krakeel aan met de vijand.
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houd hem hoog. Weest gíj de helden. Laat de Doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede - ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.



In 'Niemands Land : gedichten uit de groote oorlog' vertaalde en bewerkte Tom Lanoye 32 gedichten van de war poets, een verzamelnaam voor de jonge Britse dichters die in de Eerste Wereldoorlog de miserie van de oorlog beschreven. 'In Vlaamse Velden' is de hertaling door Tom Lanoye van de klassieker 'In Flanders Fields' van John McCrae (1872-1918). Hier klikken voor het gedicht In Vlaamse velden in de prachtige originele opmaak van de gedichtenbundel.

dinsdag 24 februari 2015

Jonas Winterland - Het meisje uit het lied

in het volgende lied schrijft Jonas Winterland een soort eerbetoon neer aan drie Nederlandstalige invloeden en dus helden uit zijn jeugd: Gorki/Luc De Vos en Mia, Noordkaap met Satelliet Suzy, De Mens met Irene. Leuke woordspelingen en min of meer bedekte verwijzingen. De aandachtige luisteraar is mee en merkt dat er aan intertekstualiteit wordt gedaan, om een duur woord te gebruiken. Het lied werd enkele weken voor de dood van Luc De Vos opgenomen en kreeg nadien een extra maar treurige dimensie bij "Als Mia nu de afwas doet, dan doet ze dat alleen...'

En een weemoedige Jonas Winterland wuift de volkszanger uit: "Keep on rocking,  Luc. Voor altijd Gentse Feesten in de wolken."


Mia heeft het licht gezien
Weet ondertussen iedereen
Maar als zij nu de afwas doet
Dan doet ze dat alleen
Ze zit gevangen in een lied
En de jaren wegen door
Een muzikant denkt meestal niet
Aan het meisje uit zijn lied

Suzie is het Noorden kwijt
Maar zij was nooit een satelliet
Wat de zanger ook beweren mag
Die haar zomaar achterliet
Ze zit gevangen in een lied
En de jaren wegen door
Een muzikant denkt meestal niet
Aan het meisje uit zijn lied

Irene heeft vaak nee gezegd
Had geen vertrouwen in de mens
En dat ze voor de vrouwen is
Heeft ze later pas bekend
Ze zit gevangen in een lied
En de jaren wegen door
Een muzikant denkt meestal niet
Aan het meisje uit zijn lied

Soms staan ze nog eens in de zaal
Te hopen op dat éne lied
Terwijl een nieuwe naam bezongen wordt
En er is niemand die hen ziet
Ze zijn gevangen in een lied
En de jaren wegen door
Een muzikant denkt meestal niet
Aan het meisje uit zijn lied

Een muzikant denkt meestal niet
Aan het meisje uit zijn lied


En wat flarden uit de liedjesteksten waar naar verwezen wordt:

IRENE

De dag was donkerbruin de ziel was donkerblauw
Ik had druiven gekocht er zat een vlek op mijn mouw
Maar jij was niet bereikbaar voor commentaar

Irene
Niemand heeft ooit zo mooi
Neen tegen mij gezegd
Irene, Irene
Niemand heeft ooit zo mooi
Neen tegen mij gezegd


SATELLIET SUZY

Satelliet Suzy ik maak me geen illusie
jouw snelheid ligt voor mij veel te hoog
zoals je daar vliegt verlies je mij uit het oog

jij daar boven Afrika en ik hier in dit land
jij ziet de halve wereld en ik zwaai eens met mijn hand
ik zwaai eens...

Satelliet Suzy telkens als ik u zie
dan schijnt jouw licht over mijn planeet
hoe hoger je staat hoe mooier je heet

Richard Brautigan

Hippieschrijver Brautigan: vaak absurd, van de pot gerukt, maar ook wilde, betoverende stijlbloemen en een vreemd poëtisch aanvoelen. Veel ballast soms voor je bij iets moois terechtkomt - vaak in al zijn eenvoud.


"'Star-Spangled' Nails"


You've got


some "Star-Spangled"


     nails


in your coffin, kid.


That's what

they've done for you,


     son. 





Textual References

"Star-Spangled Nails": "The Star-Spangled Banner" written by Francis Scott Key in 1814 and adopted as the United States' national anthem in 1931.




"The Shenevertakesherwatchoff Poem"

For Marcia 



Because you always have a clock


strapped to your body, it's natural       


that I should think of you as the


     correct time:


with your long blonde hair at 8:03,


and your pulse-lightning breasts at


11:17, and your rose-meow smile at 5:30,


     I know I’m right. 



"November 3"

I'm sitting in a cafe,


drinking a Coke. 


A fly is sleeping


on a paper napkin. 


I have to wake him up,


so I can wipe my glasses. 


There's a pretty girl I want to look at. 




"The Peacock Song"


I remember a beautiful Indian girl


sitting embarrassed on a bus in Mexico. 



She had no shoes and her feet were naked


like two breasts lying on the dirty floor. 


She tried to cover up one foot


by standing on it with the other foot. 




"—2"


Everybody wants to go to bed


with everybody else, they're


lined up for blocks, so I'll


go to bed with you. They won't


miss us. 




"Affectionate Light Bulb"


I have a 75 watt, glare free, long life


Harmony House light bulb in my toilet.


I have been living in the same apartment


     for over two years now


and that bulb just keeps burning away.


I believe that it is fond of me. 



"At Last Our Bodies Coincide"


At last our bodies coincide.


I'll bet you thought this


would never happen. Neither


did I. It's a pleasant


     surprise. 




"Just Because"


Just because people love your mind,


doesn't mean they have to have your body,


     too. 

http://www.brautigan.net/poetry.html

Harry Wilmans - EDGAR LEE MASTERS (1868-1950)

WAS just turned twenty-one, 
And Henry Phipps, the Sunday-school superintendent, 
Made a speech in Bindle’s Opera House. 
“The honor of the flag must be upheld,” he said, 
“Whether it be assailed by a barbarous tribe of Tagalogs         5
Or the greatest power in Europe.” 
And we cheered and cheered the speech and the flag he waved 
As he spoke. 
And I went to the war in spite of my father, 
And followed the flag till I saw it raised  10
By our camp in a rice field near Manila, 
And all of us cheered and cheered it. 
But there were flies and poisonous things; 
And there was the deadly water, 
And the cruel heat,  15
And the sickening, putrid food; 
And the smell of the trench just back of the tents 
Where the soldiers went to empty themselves; 
And there were the whores who followed us, full of syphilis; 
And beastly acts between ourselves or alone,  20
With bullying, hatred, degradation among us, 
And days of loathing and nights of fear 
To the hour of the charge through the steaming swamp, 
Following the flag, 
Till I fell with a scream, shot through the guts.  25
Now there’s a flag over me in Spoon River! 
A flag! A flag! 


                            Poem Number 194 in     SPOON RIVER ANTHOLOGY    1916

                              http://www.bartleby.com/84/194.html

In Masters’s collection of post-mortem autobiographical “epitaphs,” 244 former citizens of the fictional Spoon River, Illinois tell us the truth about their lives—with the honesty no fear of consequences enables.

Dulce et decorum est - Wilfred Owen 1917

Zwaarbeproefd, kromgebogen als oude kerels,
Vloekten we ons hijgend hoestend door het slijk.
Achter ons verdween de gruwel van het front.
Voort ploeterden we, naar verder weg gelegen onderkomens.
Er waren er die lopend sliepen. Anderen, hun laarzen kwijtgeraakt,
Strompelden op bebloede voeten.
Uitgeput was iedereen, verstomd, niets ziend,
Doof zelfs voor de vlakbij neervallende gasgranaten.
Gas! GAS! werd er gebruld. Als de donder rukten we
Die rotmaskers net op tijd over ons hoofd.
Een kreeg het niet voor elkaar
En krijste vertwijfeld als een dier in nood.
Vaag zag ik door mijn beslagen glazen, in een dichte waas
Als onder water in een snotgroene zee, hoe hij verzoop.
Elke nacht droom ik van hem. Hij stort zich op mij, kokhalst,
snakt naar adem en verzuipt opnieuw. Machteloos kijk ik toe.
Jij zou ook eens in zo'n afgrijselijke droom,
Mee moeten lopen met de kar waarop hij toen werd afgevoerd.
Zien hoe hij aldoor zijn ogen opensperde,
Zijn mond open en dicht ging als bij een stomme vis,
En bij iedere gierende ademstoot moeten horen
Hoe het bloed omhoog borrelde uit zijn verrotte longen,
Als gore etter uit een verkankerde wond in een onschuldig lijf.
Mijn vriend, je zou het voorgoed uit je kop laten
Jonge jongens, hunkerend naar heldenroem,
Zo stomweg die godvergeten leugen wijs te maken:
Dulce et decorum est pro patria mori.

vertaling: Tom Lanoye in NIEMANDSLAND, 2002
Dulce et decorum est is een gedicht van Wilfred Owen uit 1917.
Hierin beschrijft hij hoe een soldaat bij een gifgasaanval tijdens de Eerste Wereldoorlog een afschuwelijke dood sterft. Zoals in veel van zijn gedichten bespaart Owen de lezers geen van de gruwelijke details. Hij hoopte hiermee te bewerkstelligen dat men in Engeland niet langer zou zeggen dat het een zoete eer was - hij spreekt over een oude leugen (the old Lie) - om voor het vaderland te sterven (dulce et decorum est pro patria mori).
De laatste vier regels van het gedicht zijn een aanval op de patriottische schrijfster Jessie Pope.
De zin 'Dulce et decorum est pro patria mori' is een citaat van de Romeinse dichter Horatius (Oden iii.2.13). 

Ottilie laat van zich horen

Ottilie van achttien was vorig jaar zeventien en schreef toen deze korte, herkenbare gedichtjes.

Ik ben blij dat sommige mensen nog fluitketels hebben, al zijn die, vrees ik, ver de moderne wereld uit! Maar het fluiten van die fluitketel (zijn fluitende dingen niet per definitie mannelijk?) kan ook over iets veel breders gaan dan: het water is warm, gebruik het voor een kopje thee! Nee, het kan ook een alarmsignaal zijn. Er zijn heel veel verschillende redenen voor heel veelsoortige, dringende alarmsignalen in onze maatschappij en op dit ogenblik. Ik som maar niet op, maar ieder kiest best voor zichzelf. En doèt dan iets, bij voorkeur, onderneemt actie - zodat de fluitende fluitketel kalmeert en het het water niet gevaarlijk en lelijke brandwonden veroorzakend overkookt...


De fluitketel!

Hoe bedoelt u?

Nee, ik bedoel
de fluitketel!

Wel ja -
wat bedoelt u daarmee?

Dat hij fluit
de hele dag door
en geen mens die iets doet.

=====================

Het is
Alsof ik je
Al jaren ken

En dat is ook zo
Maar ik kende je niet
Niet echt

Ik kende je gezicht
Je stem
Je lach
Maar pas sinds kort
Ken ik ook je hart

Nog lang niet alle puzzelstukjes
Zijn gelegd
Maar de puzzel
Hoeft niet af te zijn
Om te weten
Wat er op staat

========================

Het plezier van het puzzelen ligt in het puzzelstukjes leggen en blij zijn iedere keer als verwarrende stukjes toch in mekaar blijken te passen. Een ingewikkelde puzzel die uiteindelijk helemaal af is en die sommigen dan, vastgelijmd en ingekaderd, aan de muur willen hangen om zonder meer naar te kijken - daar is toch geen ontdekkingspret meer aan? Leven blijven puzzelen, gelukkig, en de Engelsen mogen dan wel de uitdrukking kennen: "I am puzzled" - wat wil zeggen dat ze perplex staan.  
Dat kan negatief zijn, maar ook uitdagend als je daardoor een nieuwe stap in een nieuwe richting kan zetten.


They all want to play Hamlet


THEY all want to play Hamlet.
They have not exactly seen their fathers killed
Nor their mothers in a frame-up to kill,
Nor an Ophelia dying with a dust gagging the heart,
Not exactly the spinning circles of singing golden spiders,        5
Not exactly this have they got at nor the meaning of flowers—O flowers, flowers slung by a dancing girl—in the saddest play the inkfish, Shakespeare, ever wrote;
Yet they all want to play Hamlet because it is sad like all actors are sad and to stand by an open grave with a joker’s skull in the hand and then to say over slow and say over slow wise, keen, beautiful words masking a heart that’s breaking, breaking,
This is something that calls and calls to their blood.
They are acting when they talk about it and they know it is acting to be particular about it and yet: They all want to play Hamlet.

Carl Sandburg


THE INKFISH, SHAKESPEARE - a nice metaphor!

GRASS - Carl Sandburg

Pile the bodies high at Austerlitz and Waterloo.
Shovel them under and let me work—
            I am the grass; I cover all.
  
And pile them high at Gettysburg
And pile them high at Ypres and Verdun.         5
Shovel them under and let me work.
Two years, ten years, and passengers ask the conductor:
            What place is this?
            Where are we now?
  
            I am the grass.  10
            Let me work.

 ==================================================================
IRON 

GUNS,
Long, steel guns,
Pointed from the war ships
In the name of the war god.
Straight, shining, polished guns,        5
Clambered over with jackies in white blouses,
Glory of tan faces, tousled hair, white teeth,
Laughing lithe jackies in white blouses,
Sitting on the guns singing war songs, war chanties.
Shovels,        10
Broad, iron shovels,
Scooping out oblong vaults,
Loosening turf and leveling sod.
    I ask you
    To witness—        15
    The shovel is brother to the gun.

======================================
POPPIES

SHE loves blood-red poppies for a garden to walk in.
In a loose white gown she walks
            and a new child tugs at cords in her body.
Her head to the west at evening when the dew is creeping,
A shudder of gladness runs in her bones and torsal fiber:        5
She loves blood-red poppies for a garden to walk in.

=========================================
Another short extract:

FOR the gladness here where the sun is shining at evening on the weeds at the river,
Our prayer of thanks.

For the laughter of children who tumble barefooted and bareheaded in the summer grass,
Our prayer of thanks.

For the sunset and the stars, the women and the white arms
that hold us,  
Our prayer of thanks.
        5
  
A member of the Chicago Group of the early 1900s, Sandburg found beauty and glory in the simple America that surrounded him: the farms, industry, landscape, culture, and most importantly, the American people.

Carl August Sandburg (January 6, 1878 – July 22, 1967) was an American poet, writer, and editor who won three Pulitzer Prizes, two for his poetry and one for his biography of Abraham Lincoln. During his lifetime, Sandburg was widely regarded as "as a major figure in contemporary literature," especially for volumes of his collected verse, including Chicago Poems (1916), Cornhuskers (1918), and Smoke and Steel (1920). He enjoyed "unrivaled appeal as a poet in his day, perhaps because the breadth of his experiences connected him with so many strands of American life", and at his death in 1967, President Lyndon B. Johnson observed that "Carl Sandburg was more than the voice of America, more than the poet of its strength and genius. He was America."    (Wikipedia)

Source:  http://www.bartleby.com/people/Sandburg.html